Inspannen zonder beperkingen?

Bij mensen met een verstandelijke beperking lijkt inspannen niet zo vanzelfsprekend. Zoals fysiotherapeuten zullen beamen, gaat hun hartslag meestal minder omhoog bij inspanning dan je zou verwachten. Hoe komt dat? Komt dat door hun lage cardiorespiratoire uithoudingsvermogen? Of doordat ze zo weinig ervaring hebben met inspannen? Of is er nog iets anders aan de hand?

Zelfs bij atleten met een verstandelijke beperking lijkt de maximale hartslag niet even hoog te kunnen worden als bij mensen zonder een verstandelijke beperking. Hieruit kun je afleiden dat de getraindheid en het niet kunnen/willen leveren van maximale inspanning niet de verklaring lijkt te zijn. Onderzoek bij mensen met Down syndroom (die geen hartafwijking hadden of medicatie gebruikten) heeft laten zien dat hun maximale hartslag circa 20-30 punten lager is. Na jaren van onderzoek, met name door prof. Fernhall en zijn onderzoeksgroep, is gebleken dat dit komt door een verstoorde autonome reactie.

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit een een sympatisch deel, dat bij activering voor de ‘fight or flight’ reactie zorgt, en een parasympathisch deel, dat bij activering voor de ‘rest and digest’ reactie zorgt. Deze twee onderdelen zijn altijd allebei actief, maar de balans tussen die twee bepaalt je lichamelijke en geestelijke alertheid of ontspanning. Bij inspanning tot een matige intensiteit neemt je hartslag toe, vooral  door een afname in de parasympathische activiteit. Verhoog je de intensiteit, dan neemt je hartslag verder toe, met name door een toename in sympathische activiteit, o.a. door het vrijkomen van adrenaline en noradrenaline in je bloed.

Het verrassende resultaat uit het onderzoek van prof. Fernhall is dat dit laatste mechanisme bij mensen met Down syndroom bijna niet plaatsvindt! Dit leidt ertoe dat mensen met Down syndroom dus fysiologisch niet in staat zijn tot het behalen van dezelfde maximale hartslag als mensen zonder Down syndroom.

Zoals iedereen die zich met bewegen bezig houdt, weet, is de maximale hartslag op zichzelf niet iets wat je dagelijks wil bereiken in training of in andere activiteiten, maar wordt de maximale hartslag wel gebruikt om de relatieve intensiteit van activiteiten of in inspanningstesten weer te geven. Voor mensen met Down syndroom geeft het gebruik van de reguliere formules of omrekentabellen een overschatting van wat ze moeten kunnen halen, en is een activiteit voor hun relatief zwaarder om een bepaalde hartslag te halen. Gelukkig is er inmiddels een aangepaste formule om een betere inschatting van de maximale hartslag te maken voor mensen met Down syndroom.

Voor mensen met een verstandelijke beperking zonder Down syndroom zien we ook een verlaagde maximale hartslag, met circa 12-15 punten. Of hier dezelfde mechanismen een rol spelen, weten we niet. Ook weten we niet of die overschatting van wat iemand kan, misschien wel voor een veel grotere groep geldt, dan alleen voor mensen met Down syndroom. Een belangrijk onderwerp voor nieuw onderzoek!

Voor meer informatie:

  • Overzicht van onderzoek naar inspanning bij mensen met Down syndroom:
    Reduced work capacity in individuals with down syndrome: a consequence of autonomic dysfunction?

    Fernhall B, Mendonca GV, Baynard T. Exerc Sport Sci Rev. 2013;41(3):138-47
  • Overzicht van onderzoek naar inspanning bij mensen met een verstandelijke beperking zonder Down syndroom:
    Cardiorespiratory fitness in individuals with intellectual disabilities–a review.
    Oppewal A, Hilgenkamp TI, van Wijck R, Evenhuis HM. Res Dev Disabil. 2013;34(10):3301-16
  • Aangepaste formule voor het schatten van de maximale hartslag:
    Prediction of maximal heart rate in individuals with mental retardation.

    Fernhall B, McCubbin JA, Pitetti KH, Rintala P, Rimmer JH, Millar AL, De Silva A. Med Sci Sports Exerc. 2001;33(10):1655-60.

Start ‘Kennisnetwerk Fitheid en Mensen met een verstandelijke beperking’

In het onderzoek GOUD (Gezond ouder worden en een verstandelijke beperking) is van een uitgebreide fitheidstest de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van fitheidstesten bij ouderen met een verstandelijke beperking onderzocht, en voldoende goed bevonden. Op basis van deze resultaten ontstond de vraag naar een selectie van deze testen voor een korte fitheidstest, geschikt voor een brede doelgroep, die door fysiotherapeuten in het hele land gebruikt zou kunnen worden. Daarmee kunnen o.a. de fitheidsresultaten met elkaar vergeleken worden, en kunnen fysiotherapeuten in een onderling netwerk de kennis over fitheid bij mensen met een verstandelijke beperking uitwisselen en vergroten. LinkedIn biedt mogelijkheden voor het opbouwen van dit netwerk, en vrijblijvende deelname en vrije beschikbaarheid van verzamelde gegevens (natuurlijk niet-herleidbaar tot de persoon) zijn centrale pijlers van dit kennisnetwerk. Belangstellenden kunnen zich aanmelden bij de LinkedIn Groep ‘Kennisnetwerk Fitheid en VB’ en ontvangen dan meer informatie.

Minder stilzitten?

Minder stil zitten in plaats van meer bewegen: wat is het verschil?

De Nederlands Norm Gezond Bewegen (NNGB) schrijft voor dat je minimaal 5 dagen per week 30 minuten per dag matig-intensief moet bewegen om gezondheidseffecten te behalen. In de groep mensen met een verstandelijke beperking blijkt dat 67% dat niet haalt, en 39% heeft zelfs een compleet zittende leefstijl. Maar hoe ga je van bijna 0 minuten naar 30 minuten matig intensief bewegen per dag? Terwijl je daarvoor ook nog eens (deels) aangewezen bent op anderen om dit voor elkaar te krijgen?
Zoals laatst ook in de media vermeld werd, laten de laatste inzichten laten zien dat mogelijk meer gezondheidseffecten te behalen zijn door het stilzitten te verminderen, vergeleken met het stimuleren van meer (matig intensief) bewegen: van een totaal zittende leefstijl naar een beetje meer activiteit, ook al voldoe je nog lang niet aan de NNGB, kan drastisch het risico verlagen op onder andere hart- en vaatziekten en diabetes (Veerman et al  (2011) in: British Journal of Sport Medicine, Thorp et al (2011) in: American Journal of Preventive Medicine, en Hamilton et al (2007) in:  Diabetes)

(Figuur uit Hamilton et al, 2007, Diabetes)

Dat werpt een heel ander licht op inactiviteit bij mensen met een verstandelijke beperking.
In plaats van het verhogen van het percentage mensen dat de NNGB haalt, kan de doelstelling verschuiven naar het verlagen van het percentage mensen met een compleet inactieve leefstijl. In de praktijk betekent dit dus dat de focus kan komen te liggen op het voorkomen van stilzitten in plaats van het stimuleren meer bewegen met mensen met een verstandelijk beperking door samen te wandelen, of door aansluiting te vinden bij een sportvereniging. Niet dat voor iedereen die laatste ambities moeten komen te vervallen, maar voor de groep voor wie deze ambities als eerste stap te hoog gegrepen zijn, biedt de nieuwe invalshoek een alternatieve, haalbare doelstelling. Dit is namelijk gemakkelijk te behalen door bijvoorbeeld huishoudelijke activiteiten, zelf spullen te laten halen of pakken, of langere looproutes te creëren door bijvoorbeeld de koffiemelk en de suiker een paar meter verder te zetten dan het koffie apparaat. Zo kan ook de omgeving uitlokken om minder stil te zitten.
Dit sluit ook nog eens goed aan bij geluiden uit de praktijk dat juist de ‘lege’ momenten tot gedragsproblemen leiden. Als ik vaak en lang op een stoel zou moeten zitten wachten of niks kan doen, zou ik ook vervelend gaan doen waarschijnlijk. Terugdringen van stilzitten zou daarmee kunnen samengaan met het terugdringen van gedragsproblemen, natuurlijk rekening houdend met mogelijk aanwezige andere problematiek.
Daarnaast werpt dit idee een heel ander licht op hoe je lichamelijke activiteit zou willen meten, en ook hoe je interventies zou willen evalueren: in plaats van activiteiten meten met stappentellers en vragenlijsten ( met de bekende onderschatting van laag-intensieve activiteiten) kun je er dan voor kiezen om het andere uiteinde van het continuüm te meten: hoeveel zitten/liggen mensen stil? Hiervoor zijn ook weer andere instrumenten beschikbaar die voornamelijk focussen op het meten van houdingen, in plaats van het meten van de hoeveelheid beweging. Ook kleine verbeteringen in het terugdringen van het stilzitten kunnen hiermee zichtbaar worden gemaakt, en nieuwe doelen komen plotseling binnen bereik van deze groep.

Kortom, deze nieuwe invalshoek biedt veel mogelijkheden om weer op een andere en positieve manier tegen de complexe problematiek van het veranderen van beweeggedrag aan te kijken, juist in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking.